Beste begeleidingskundige, wanneer je dit leest, leef jij in wat voor mij nu de toekomst is. Mogelijk al in de nabije toekomst – najaar 2020 – maar misschien wel verder van het moment dat ik je deze brief schrijf. Ik hoop natuurlijk vooral dat het je goed gaat, daar in de toekomst. Hoeveel afstand er ook tussen ons bestaat in de tijd, ik voel me sterk met je verbonden. Jouw lot is het mijne. Al denk ik wel dat er tussen ons een belangrijk verschil is: jij weet meer dan ik. Jij weet wat er allemaal is gebeurd in de weken en maanden die voor mij nog moeten plaatsvinden. Je bent erbij geweest, hebt gezien, gehoord en ervaren. Wat zou het mooi zijn als mijn bericht je bereikt, als flessenpost in de zee van tijd die ons scheidt. En dat je me dan een antwoord zou sturen ... Beeld ik me in dat weten wat jij weet me houvast zou geven in de verwarrende staat van niet-weten waarin ik me bevind? Verlang ik zo naar een schijn van zekerheid in de onzekerheid? Ik ben mij er van bewust en toch moet ik je bekennen dat ik jaloers op je ben. Dolgraag zou ik weten hoe het vanaf nu verdergaat.
Deze brief schrijf ik in juni 2020. Er heeft zich dit voorjaar iets onvoorstelbaars voltrokken: een pandemie die ervoor heeft gezorgd dat de wereld zoals we die kenden goeddeels stil is komen te liggen. Na de eerste fase van de crisis tekent zich deze weken voorzichtig iets af van de contouren van wat een ‘anderhalve-metersamenleving’ is gaan heten. Afstand houden van elkaar is daarin het ‘nieuwe normaal’. Hoe dat gaat werken, zijn we nog volop aan het uitzoeken. En ik vraag me af wat deze ontwikkelingen voor mij als begeleidingskundige betekenen.
Twee perspectieven
Er zijn twee perspectieven mogelijk op deze vraag. Het eerste is dat van verlies en afscheid: wat gaat er verloren in een vak waarin contact, ontmoeting en interactie zulke belangrijke waarden zijn? Een vak dat van ons als begeleiders vraagt om gepaste professionele distantie, maar zeker ook om warme empathische nabijheid. Maar als een hand op de schouder al niet meer kan? Hoe zal dat gaan, daar bij jou in de toekomst? Een ander perspectief is om de situatie te beschouwen als bron van vernieuwing. Een crisis is een kans, plachten we dan te zeggen. Dat perspectief nodigt uit om indringend te kijken naar de nieuwe mogelijkheden die zich openbaren.
Iedere poging tot verkenning van wat nog moet plaatsvinden, heeft iets problematisch. Mark Twain verwoordde het ooit geestig: ‘Voorspellen is moeilijk. Vooral als het gaat om de toekomst.’ Ik zal me daarom in deze brief niet wagen aan grootse voorspellingen – je zou me er met alles wat je al weet vast om uitlachen. Wel wil ik je kennen in de vragen die me deze dagen bezighouden. Nieuw zijn ze niet, zo ontdekte ik deze week toen ik een artikel herlas waarin ik ooit zeven smaakmakers aan het woord liet over de toekomst van de begeleidingskunde. De vraag aan hen was welke opgaven en mogelijkheden zij voor zich zagen (Brenninkmeijer e.a., 2015). Het artikel teruglezend, valt me op dat de verschillende bijdragen hun licht al laten schijnen over precies die kwesties die mij nu zo bezighouden. Het relativeert en geeft me een bepaalde rust – me te realiseren dat wat nu uiterst urgent voelt, in feite al langer bestaande en tijdloze vragen zijn.
Een zeker gevoel van tijdloosheid bekruipt me al lezend over de pregnante vraagstukken die Ien van der Pol in dat artikel benoemt: ‘Hardwerkende tweeverdieners, ouders die ’s avonds moe thuiskomen en voortdurend mobiel bereikbaar zijn, steeds meer echtscheidingen, met als waarschijnlijk gevolg een nieuwe generatie kinderen die opgroeit met weinig aandacht, weinig tijd, weinig rust, weinig geduld, afgekochte liefde (cadeaus) en steeds meer diagnosen zoals ADHD, enzovoort. (...) Bij volwassenen een stijging van burn-out op steeds jongere leeftijd, door 24/7 mobiel bereikbaar zijn en alle verantwoordelijkheden, snelle projecten, korte deadlines, meer onrust (‘druk, druk, druk’), slecht slapen, overgewicht, minder tijd om te recupereren, mantelzorg voor de ouders, meer scheidingen.’ Nog immer actueel, deze opsomming over de problematiek van de moderne samenleving. Logisch dat Erik de Haan opmerkt: ‘Als ik (...) kijk naar relevante ontwikkelingen in de samenleving voor het vak begeleidingskunde, die de begeleider noodzaken om zich verder te ontwikkelen, dan is mijn eerste antwoord: geen.’
Dat was vijf jaar geleden, in 2015, en veel lijkt er niet veranderd. En toch: nieuw en anders is dat de wereld de laatste maanden zo plotseling en zo ingrijpend is veranderd. Corona plaatst dezelfde vragen in een ander licht. Wat oud en vertrouwd is, is niet langer vanzelfsprekend. En wat ooit werkte, gaat (tijdelijk) niet meer. De crisis zet op scherp: denken over de toekomst voelt opeens niet meer vrijblijvend. Veranderen is nu niet iets om speels en verkennend over na te denken. Nee, ik heb er wat mee te doen.
Tijdloze en actuele vragen
Goed, ik zal je meenemen in de vier tijdloze en actuele vragen die mij bezighouden. De eerste is: Hoe ga ik verder met de technologische middelen waarmee ik deze voorbije weken mijn werk heb gedaan? Grappig om terug te lezen in dat artikel van vijf jaar geleden: ‘Opvallend vind ik dat de begeleidingskunde nog maar beperkt door de online-wereld is geraakt. Hoewel e-coaching bestaat en groeiende is, is het nog niet wijdverbreid. Het perfecte model om online met offline te combineren heb ik ook nog niet gezien. Hier liggen zeker nog kansen voor verdere ontwikkelingen binnen de begeleidingskunde; er valt nog veel te ontdekken’, schreef Ard-Pieter de Man.
Nog stelliger en profetisch was Erik de Haan: ‘De toenemende “virtualiteit” van samenwerken krijgt ongetwijfeld grote consequenties voor begeleidingskundigen. Zij moeten leren meer per telefoon, Skype of Lync te werken (zelfs met groepen) en soms zullen ze ook niet aan e-coaching kunnen ontkomen.’ Hoe waar! Er was geen ontkomen aan, het werken met Zoom, Google Meet, Jitsi Meet of Microsoft Teams in de afgelopen weken. Ik heb gemerkt dat er via telefoon of videobellen meer kan dan gedacht. De verbinding op afstand dwingt ook om te vertragen. De ander zit prima op zijn gemak in zijn eigen ruimte; vaak heb ik zo verrassend goede gesprekken. Maar hoe noodzakelijk en nodig het ook is om hierin te leren, in dit alles ontmoet ik regelmatig mijn behoudzuchtige kant, de kant die helemaal geen zin heeft in verandering. Zodra de verbinding hapert of het geluid wegvalt, voel ik sterk dat alles vooral uit nood geboren is. Ik mis in de eerste weken van de crisis de ontmoetingen met mijn coachklanten in de praktijk. De begroeting in de keuken, een klein praatje terwijl ik thee of koffie maak; merken hoe iemand binnenkomt. Dan het gesprek, agenda maken of even aftasten: hoe gaat het? Soms is er ongemak bij de ander of mezelf. In de nabijheid ontstaat langzaam het vertrouwen en groeit er ruimte voor een openhartig gesprek, voor een spannende oefening of een emotionele ontboezeming.
Waar gaat dit heen? In het spannende gesprek tussen mijn behoudzuchtige ik en mijn vernieuwende ik voert de eerste de boventoon. Ik neig ernaar zoveel mogelijk ‘back to normal’ te gaan. Normaal betekent nu: geen handen schudden bij binnenkomst en op anderhalve meter van elkaar gaan zitten, met een scherm van plexiglas op tafel. Het is niet zoals het was, maar toch went het verrassend snel.
Leerprocessen
In het kielzog van dit experimenteren met technologische middelen komt een tweede vraag: Hoe zien leerprocessen die werken er in de toekomst uit? Ik denk na hoe het verder moet met de begeleiding van teams en groepen. Hoe zijn bijeenkomsten met grotere gezelschappen te realiseren in het nieuwe normaal? Dat zoeken gaat eerst over vorm: wat is offline en online mogelijk, welke mengvormen zijn denkbaar? Voor een team werk ik aan het ontwerp van een programma met een uitwisseling met zelfgemaakte filmpjes (‘Hoe gaat het met jou en je team’) voorafgaand aan de dag. Een reflectiewandeling in de buitenlucht met vragen als input, om bij te praten en uit te wisselen over de voorbije en komende periode. Een klassieke werksessie in een ruime zaal. Mijn vernieuwingsgezinde en creatieve kant komt meer boven drijven – noodgedwongen.
Na die vormkwesties komt een andere, meer wezenlijke vraag op hoe die leerprocessen praktisch te maken zijn en diepgang kunnen krijgen. Welke vragen stel ik tijdens de reflectiewandeling? Bijvoorbeeld, heel praktisch: ‘Hoe heb je je aangepast?’ Of, wat dieper: ‘Welke betekenis heeft vertraging in jouw leven?’ Manon Ruijters verwoordde het mooi in het genoemde artikel uit 2015: ‘We moeten ons veel meer bewust zijn van het onderscheid tussen soorten leren. Denkend aan de drie soorten kennis van Aristoteles (technische, pragmatische en praktische kennis), gaat er meer aandacht naar de praktische wijsheid. Dat vraagt een ander soort begeleidingsproces, dan een trainingsproces waarin je je een vooraf gedefinieerd pakketje eigen moet maken. Interessanter worden zogenoemde transformatieve leerprocessen: hoe ga ik anders naar mijn vak kijken? Hoe verklaar ik wat er in de wereld gebeurt? Het gaat dan om goed kunnen beschouwen wat er is. Van perspectief wisselen, in de wetenschap dat er veel waarheden naast elkaar bestaan.’
Nieuwe vraagstukken
Dan de derde vraag: Voor welke nieuwe vraagstukken van mijn klanten ben ik in? De vraag is allereerst: zijn er nieuwe vraagstukken waar klanten mee worstelen? Je kunt je natuurlijk op het standpunt stellen dat er in de begeleidingskunde zelden iets nieuws onder de zon is. Daar is zeker wat voor te zeggen. Van de onderzoekende gesprekken die Socrates voerde tot de coach- en supervisiegesprekken anno nu – de kern van ons werk is dezelfde gebleven. We voeren helpende gesprekken over wat onze klanten bezighoudt. Zo was ik de afgelopen weken coach bij een afdeling van een ziekenhuis. Ik belde wekelijks met de leiding; ik luisterde, stelde hier en daar een vraag en benoemde een enkele keer wat me opviel. Niets wat Socrates niet ook – of beter – had gekund. Een telefoon had hij daar niet bij nodig. Hoe dan ook: helpende gesprekken zijn van alle tijden.
Met zo’n ‘niets nieuws onder de zon’-houding hou je het als begeleider wel lekker simpel. Misschien té simpel, want nieuwe vraagstukken ontstaan wel degelijk; wie er oog voor heeft, ziet ze nu overal ontkiemen. Een paar voorbeelden uit datzelfde ziekenhuis. Momenteel is men druk bezig met het weer opstarten van de reguliere zorg. En daarin ziet men bijvoorbeeld dat zorgpersoneel nu de vermoeidheid begint te voelen van maandenlang heel hard werken. Sommigen kunnen niet goed ontspannen of hebben moeite zich weer op te laden voor een mogelijke tweede golf. Waaruit bestaat een aanbod van duurzame nazorg voor deze professionals?
Nog een vraagstuk: een groot deel van het personeel heeft maanden thuis gewerkt en komt nu geleidelijk terug op de werkplekken in het ziekenhuis. Leidinggevenden staan voor de opgave hun team een nieuwe start te laten maken. Hoe doe je dat? Een hoe trek je als ziekenhuis überhaupt lessen uit de crisisperiode? Hoe evalueer je inhoudelijk? Maar ook: hoe oogst je wat er ten positieve is ontdekt in de samenwerking, binnen het ziekenhuis of met andere partijen? Dat is een uitdagend vraagstuk voor leidinggevenden aan de top en biedt begeleiders mogelijkheden om zich als sparringpartner op te werpen.
Vijf jaar geleden verwoordde Yvonne Burger al het belang van executive coaching: ‘Bestuurders en directieleden krijgen niet meer zo vaak feedback op hun eigen functioneren en onderlinge samenwerking. En zelfs als ze erom vragen, is het niet zeker dat de mensen om hen heen zich veilig genoeg voelen om deze feedback te geven. Een blik van buiten is daarom een waardevolle aanvulling, mits een executive coach beschikt over voldoende lef, scherpte, nieuwe perspectieven en kennis over groepsprocessen.’ Anno 2020 liggen ook hier volop kansen voor begeleidingskundigen.
Het voorgaande is maar een greep uit de opgaven waar organisaties zich nu voor gesteld zien, de lijst is gemakkelijk aan te vullen. Vraagstukken van stress en veerkracht, nieuwe samenwerkvormen off- en online, leidinggeven op afstand – wie erop let, ziet van alles. De vraag is alleen: voor welke vraagstukken ben je in? En voor welke niet? De crisis kan dus ook een moment zijn voor bezinning en herpositionering.
Doorgedraaid systeem
Dat brengt me op een vierde vraag, misschien wel de lastigste van alle, want zij heeft betrekking op mijn identiteit als begeleider: Welke betekenis geef ik aan wat er in deze coronacrisis gebeurt en hoe verhoud ik me daartoe als professionele begeleider? Het lukt me dezer dagen maar moeilijk om te ontsnappen aan de gedachte dat de pandemie een symptoom is van een doorgedraaid systeem. Van een wereld waarin globalisering en kapitalisme hebben geleid tot grote welvaartstoename, maar ook tot groeiende economische ongelijkheid, individualisering en uitputting van de natuur. Onze ‘speedbootmaatschappij’, zoals Dirk de Wachter het zo treffend formuleerde, kent akelige kanten: eenzaamheid, depressie en vervreemding. In de organisaties waarvoor ik werk zie ik die schaduwzijden van onze manier van leven met regelmaat voorbijkomen. De overdreven nadruk op prestaties en efficiëntie, waardoor alles steeds beter en sneller moet. Toenemende werkdruk en professionals die zich onmachtig voelen iets aan de bureaucratische regelzucht te veranderen. Leidinggevenden die voorthollen en vervallen in managementclichés: ‘Mijn medewerker moet meer organisatiesensitiviteit ontwikkelen.’
Hoe draag ik bij aan deze wereld? Actief meedoen is wat ik wil, daarvoor ben ik dit vak ingegaan. Maar hoe voorkom ik dat ik onbedoeld bijdraag aan het in stand houden van alle gekkigheid waar ik me – ik geef het met enige schroom toe – in toenemende mate van onthecht voel en me soms aan wil onttrekken? Maar hoe actueel ik dit alles ook beleef, ook dit is natuurlijk geen nieuwe kwestie. Jikke de Ruiter en Sijtse de Roos zwengelden de afgelopen jaren het gesprek aan over de maatschappijkritische rol van de begeleidingskunde. En in het artikel van vijf jaar geleden formuleerde Heidi Muijen het scherp: ‘Begeleidingskundigen staan voortdurend voor een keuze, in hun functie als docent, zorgprofessional, manager of adviseur: sociale en professionele waarden offeren aan neoliberale goden of ethisch stelling nemen. (...) Het bestaansrecht van de begeleidingskunde bestaat niet als “functie”, maar als kritische stem van de hofnar. Ook “de organisatie” is een relikwie uit het verleden; er bestaan alleen nog reorganisaties en tussenruimten. Daarom dienen begeleidingskundigen zich nomadisch en labyrintisch tussen organisaties, klanten en overheden te bewegen en proeftuinen voor wenselijke culturele en maatschappelijke spelregels te vormen. De toekomstige begeleidingskundige heeft een meervoudige professionele identiteit als stand-in cultureel opbouwwerker, creatief therapeut, veranderkundige, enzovoort. Een kritische begeleidingskundige neemt nooit genoegen met alleen symptomen bestrijden, met pijn en lijden in organisaties wegmasseren. Dwarsheid en andere begeleidingskundige ondeugden kunnen het organisatiespel doen kantelen, door gestelde doelen en werkwijzen te bevrijden uit het juk van machtspolitiek en efficiency. In naam van medezeggenschap en plezier in samenwerken, schoonheid, lummelmomenten en andere waarden, schudden begeleidingskundigen de verstikkende deken van bedrijfsloyaliteit op, door met mensen van teams, afdelingen en organisaties kringen van bekommernis (Nussbaum, 2014, p. 174) te vormen.’
Dat is klare taal! Maar, hoor ik je denken, hoe geef je concreet invulling aan een meer kritische en activistische houding? De vraag houdt me momenteel meer dan ooit bezig – ik schreef je net al dat corona alles op scherp zet. Weer in dat oude artikel lees ik de bijdrage van Rudy Vandamme: ‘Begeleidingskundigen mogen zich er meer van bewust zijn dat de aanmelding van hun cliënten socioculturele en maatschappelijke patronen weerspiegelt. Zoals Paulo Freire zegt: “Leren, ten minste als het niet gebaseerd is op voederen, is altijd politiek.” Zo zou ik willen zeggen: het helpend gesprek is altijd politiek. Onbewust doen we mee met bepaalde patronen in onze maatschappij; bewust zouden we samen met onze cliënten cultureel creatief kunnen zijn.’
In de geest van deze gedachte weigerde ik deze week een opdracht waar ik niet in geloofde. Instappen was in mijn ogen een bevestiging van het bestaande patroon, waarin de leiding bepaalt dat een probleem door medewerkers is veroorzaakt en dat dit opgelost moet worden. En dat men mij voor dat oplossen in gedachten heeft. Dat spel wilde ik niet meespelen, dus bedankte ik voor de eer. Het klinkt goed natuurlijk, al die principes, maar voorlopig levert het me nog weinig werk op ... Het is veel eenvoudiger om mee te bewegen met de klantvraag.
Tot besluit
Zo, mijn beste begeleidingskundige, je ziet dat dit alles het nodige van me vergt. Ik pas me aan, doe het anders waar nodig of wenselijk, veer terug naar het oude zodra dat kan of past. In transitie ben ik: van oud en vertrouwd ga ik naar nieuw en onbekend. Waar ik afscheid van zal (moeten) nemen weet ik nog niet precies en waar ik ga uitkomen is nog niet scherp omlijnd. Je herkent er hopelijk vast iets in, in mijn worstelingen, de stappen die ik probeer te zetten en de vragen die ik mezelf stel.
Al schrijvende realiseer ik me dat het brede gesprek onder vakgenoten en in de beroepsvereniging nog amper wordt gevoerd. Is iedereen vooral druk bezig met zichzelf staande te houden? Hebben we nog te weinig afstand tot wat zich dezer dagen voltrekt? Wat ook de reden is, ik hoop dat die dialoog de komende tijd op gang komt. Dat er meer een gedeeld zoeken naar betekenis gaat ontstaan, waarin we als begeleidingskundigen open uitwisselen hoe we kijken naar de vragen (en andere) die ik in deze brief formuleerde. Ik wens je al het goede, beste begeleidingskundige! We spreken elkaar hopelijk snel.
Met dank aan Mieke Voogd voor het meedenken bij het totstandkomen van dit artikel.
[literatuur]
Brenninkmeijer, J.H., Burger, Y., Haan, E. de, Man, A.P. de, Muijen, H.S.C.H., Pol, I.G.M. van der, Ruijters, M.C.P. & Vandamme, R. (2015). De toekomst van de begeleidingskunde. Zeven visies. Tijdschrift voor Begeleidingskunde, 4 (2), 16-23.
Foto door Edwin Hooper op Unsplash