Wanneer leveren we goed werk als intervisie begeleiders?
Over deze vraag hadden we gisteren een inspiratiemiddag met 35 intervisiebegeleiders. Locatie was het mooie Drents Museum waar een prachtige verbinding is gelegd tussen het oude provinciale statengebouw en frisse moderne architectuur.
Intervisie wordt meer en meer ingezet door organisaties bijvoorbeeld als middel voor professionele ontwikkeling, voor nieuwe medewerkers, als onderdeel van trainingsprogramma’s, als vorm van zelfzorg om overeind te blijven in drukke tijden en om goed werk te leveren in complexe contexten. Ook wordt het wel ingezet om binnen teams de cohesie en kwaliteit te versterken. Er wordt dus veel verwacht van intervisie, terwijl de deelnemers lang niet altijd in staat zijn tot het aanwakkeren van reflectie bij elkaar.
Schone, pittige taak voor de intervisiebegeleider!
Als amuse hadden we ‘art-based-learning’ gebruik makend van de grote intrigerende schilderijen van Neo Rauch die in het museum hingen. In een weldadige stilte gingen we in dialoog met een schilderij over een eigen vraag rond het begeleiden van intervisie.
Hoofdgerecht was een verdere verkenning van de kunst van het intervisie begeleiden vanuit vier spanningsvelden:
1. Sturen – volgen (Sietske Jans). Intervisie is in principe een vorm van leren, waarin de groep het zelf doet, met elkaar op gelijkwaardige basis. Dat beperkt je als begeleider in zekere zin. Waar stuur je precies op en waar volg je in? Vanuit het onderscheid tussen inhoud en proces van de intervisie hebben we spelenderwijs ontdekt hoe belangrijk het soms is om juist sturing te bieden aan het leren over de inhoud en hoe het leren over het vormgeven van intervisie soms beter losgelaten kan worden.
2. Continuïteit – creativiteit (Lian Groenveld). Intervisie vraagt enige voorspelbaarheid, zodat deelnemers leren profiteren van intervisie. Daarnaast is wat afwisseling en creativiteit onontbeerlijk voor een levendig proces. Ook kun je als begeleider soms behoefte hebben aan de broodnodige variatie. We ontdekten dat het iets toevoegt om creativiteit niet alleen te zoeken in werkvormen, maar vooral ook door bij jezelf en de deelnemers ruimte te scheppen voor associaties, spontane invallen en kronkels.
3. Veiligheid – spanning (Joris Brenninkmeijer). Veiligheid is nodig om condities te creëren waarin een intervisiegroep kan leren. Spanning is nodig om te prikkelen en uit te dagen. Maar hoe ga je om met een groep die ‘kabbelt’: maak je het veiliger of juist spannender? Of het omgekeerde: een situatie waarin het bijna te spannend wordt, door de inhoud van de casus of de dynamiek in de groep? We ontdekten dat het begrip risico nemen helpt om te navigeren in het spanningsveld. Dat bracht nieuwe vragen: hoeveel risico durf je zelf als begeleider te nemen? Hoeveel spanning kun je daarbij verdragen? Wat laat je aan de groep om op te lossen, wat doe je zelf?
4. Oppervlakte- diepte (Mieke Voogd). Zeg je - in navolging van Martin Bril – ‘De oppervlakte is mij diep genoeg’ of ga je juist voor tegenovergestelde? Hoe en waarom varieer je in diepte en wat bedoelen we eigenlijk met diepgang. Het ervaren van de pendel tussen enkel-, dubbel- en drieslag leren gaf het inzicht dat er zowel schatten liggen in de diepte als op de vlakte. Ook ontdekten we het belang van ‘breedte’: zoek de diepgang niet alleen binnen de persoon, maar ook in het doorgronden van de context en de wisselwerking tussen persoon en context.
‘Intervisie is een uitnodiging in de schoenen van een ander te gaan staan’ zei één van de deelnemers. Dit deed ons beseffen dat goede intervisie tot meer empathie kan leiden; een opbrengst die ik in geen enkel theorieboek over intervisie ooit ben tegengekomen.
Zou dit een nieuwe kleur kunnen worden in intervisieland: uitbreiding van empathie als intentie voor intervisie?